Gulle Gift

Hij is een gistcel. Klein, zoals iedere gistcel, met het menselijk oog niet te zien. En wie hem onder een microscoop zou bekijken, ziet een bubbeltje. Een soort doorzichtig speldeknopje. Dit speldeknopje kan wonderen verrichten die geen enkele andere cel hem nadoet en later zal zijn ontdekker hem daarom Gulle Gift noemen.
Op het moment doet Gulle Gift helemaal niets met zijn talenten. Want hij slaapt. Hij zit vastgekleefd aan een vezel katoen die ooit bij een poetslap hoorde, die in een hoekje van de gang ligt waar de bezem niet komt. Misschien dat honderd jaar later, bij het algemeen gebruik van de stofzuiger, hij onbarmhartig met katoenvezel en al opgezogen zou zijn. Niet nu, nu gangen nog met bezems worden geveegd. Nu ligt hij in een hoek en slaapt.
Hij slaapt diep. Hij kan jarenlang in een soort winterslaap blijven. Dan ligt hij als een nietsje in het schemerduister en wie niet beter zou weten, zou denken dat hij dood is.
Gulle Gift droomt vaak dat er benen aan zijn cellenlichaam groeien. Zijn huid - die als een soort plastic zakje om zijn waterige binnenste ligt - stulpt op twee plaatsen uit en begint met groeien totdat hij twee volledig functionele benen krijgt, waarmee hij vervolgens de wereld in loopt. Zodat hij eindelijk zijn eigen richting kiezen kan en op zoek kan gaan naar een goede maaltijd en prettig gezelschap. Hij heeft honger. Hij heeft al zolang niets gegeten of gedronken en bovendien is hij eenzaam. Een gistcel is net zo min als een mens geschikt om jaren lang alleen in een hoekje te liggen, dan gaat hij dood. Gulle Gist zal sterven zoals gistcellen sterven: zijn jarenlange slaap zal randloos overlopen in de eindeloze dood, zonder overgang waar hij zich nog aan vast zou kunnen houden, alsof hij over verradelijk zachte zijde wegglijdt. En zijn dromen worden dan steeds benauwder, steeds duisterder en dreigender. Totdat ze het grote, rand- en bodemloze zwarte gat van zijn einde weergeven waar hij naar toe glijdt en zijn gedroomde benen zullen zich vergeefs afzetten bij zijn vluchtpogingen.

De kwelling van Gulle Gift is des te groter omdat in de keuken verderop een feestmaal voor gistcellen wordt klaargemaakt door opa Sjekar. Opa Sjekar is bierbrouwer. Hij brouwt het bier voor de buurt, zoals dat ging in die streek in die tijd, op kleine schaal in een keuken. Er zijn veel mensen die zelf brouwden in die dagen, toen de mensen ook nog zelf hun brood bakten en zelf hun varkens slachtten. De tijd dat er nog geen asfalt op de straten lag en brieven nog met een pen op papier werden geschreven.
Opa Sjekar brouwt. Hij maakt een soort dikke, stroperige thee van gemalen gerstekorrels. Dat is waar gistcellen het meest van houden, van die gerstethee. De heerlijke geur bereikt Gulle Gift in vlagen, dringt zelfs in zijn dromen door: hij droomt dat hij met mensenbenen naar de bron van de geur probeert te lopen. Maar hij kan niets vinden, hij ziet alleen de korrels zand en de schilfers stof op de grond, voor hem zo groot als bomen en hij verdwaalt telkens opnieuw in dit woud van de niet zo schone vloer waar de gevaren van niet zo schone vloeren dreigen: stofmijten. Daar nadert er een. Behaard als een huisspin en voor Gulle Gift groot als een tank. Zijn puntige klauwen tasten naar smakelijke schilfers om te verorberen en Gulle Gift ziet ze als enorme tentharingen op zich af komen, telkens dichterbij, hij ligt precies in hun koers en wanneer hij weg wil lopen, verdwijnen zijn benen even plotseling als ze gekomen waren, ze worden zijn lichaam in gezogen en dan is hij weer het ledematenloze speldeknopje dat hij was. Hij kan zich niet eens omrollen.

Opa Sjekar daarentegen is in opperbeste stemming want al zijn bezigheden verlopen volgens plan. Hij zeeft de vloeistof, dooft het vuur onder de ketel, proeft voorzichtig en fluit een vrolijke deun, want het smaakt zoet, zo zoet, en dat is precies de bedoeling.
Dadelijk, na het afkoelen, als opa alles over gegoten heeft in een groot vat, gaat het wonder opnieuw gebeuren. Opa Sjekar weet niet hoe het komt. Maar hij neemt het stuk gekerfd hout, dat zijn vader hiervoor al gebruikte en diens vader ook al en legt dit in de vloeistof. Binnen enkele uren komt dan zoals in de volksmond heet: ‘de geest erin’. De vloeistof gaat vanuit het niets woelen, bubbelen en schuimen en binnen een dag ruikt het hele huis naar bier in wording.
Had opa Sjekar nu een microscoop gehad dan had hij collega’s van Gulle Gift aan het werk kunnen zien in zijn flessen. Want de grap is dat al generaties lang gistcellen in dat stuk gekerfd hout genesteld zitten. Niet de beste gistcellen. Gewone huis-tuin en keuken gistcellen met een matige staat van dienst. Sinds een jaar of tien gemixd met een melkzuurbacterie zodat het bier van opa Sjekar altijd zurig smaakt. Hij weet niet beter. Iedereen is er ondertussen aan gewend.
Hij besluit vast de kruiden klaar te zetten die hij later toe wil voegen: gagel en duizendblad, wat niet alleen een aangename aromatische toets aan het bier zal geven maar wat bovendien de werking van de alcohol vergroot, wat altijd een aardig effect heeft op de drinkers. Opa pakt het keukentrapje en klimt daar op om zo bij de kruiden op de kast te kunnen, maar in zijn vrolijke overmoed misplaatst hij zijn voet als hij weer naar beneden klimt. Hierdoor valt hij. En met een akelige schreeuw verstuikt hij zijn enkel bij het neerkomen. Dan vloekt hij. Het is strikt tegen de regels om te vloeken tijdens het bierbrouwen, dit zou namelijk een negatieve uitwerking op de geest hebben. Opa denkt echter helemaal niet meer aan zijn bier, hij ziet zijn enkel zwellen en hij vloekt nog eens en hinkelt al vloekend weg, waarbij hij een tweede ernstige fout begaat: hij laat de deur open staan. Geen enkele brouwer laat deuren openstaan als hij aan het werk is. Door open deuren komt namelijk tocht naar binnen en tocht neemt stof mee en op stof kleven de meest verschrikkelijke onwelvoegelijkheden die het bier bederven.

In de droom van Gulle Gift hangt de weldadige geur van de gerstethee als een dikke maar onbereikbare mist rondom hem en hier doorheen klieft de stofmijt met zijn puntige klauwen, hij komt steeds dichterbij en Gulle Gift beseft dat als hij niet opzij rolt, dit zijn einde worden zal. Maar hoe kan hij zich verplaatsen? Hij is een bol zakje water, hij heeft niets wat hij bewegen kan. Alleen zijn gedachten vliegen alle kanten op. Hoe dichter de stofmijt nadert, hoe sneller en gedrevener zijn gedachten vliegen: weg, weg van hier! Hij heeft zelfs het gevoel dat hij een soort volume produceert, nu hij zo hard denkt. Hij heeft geen benen, hij is een miezerige rotcel, wat nu talenten, wat nu wonderdoener, hij kan nog geen seconde aan zijn leven toevoegen al had hij het graag. Het besef dat hij lek geprikt gaat worden zonder ook maar IETS kunnen ondernemen, dendert het volle bewustzijn van Gulle Gift binnen en het is te groot voor hem, volslagen verpletterd schreeuwt hij het uit.
Het is deze schreeuw die hem in beweging brengt. Of misschien is het de tocht, die door de opengelaten deur binnenwaait. Maar voor Gulle Gift is het de schreeuw, die hem plotseling optilt, de schreeuw die aangaf dat hij het eindelijk begrepen heeft, hij kan niet lopen en hij zal nooit lopen want hij is maar een gistcel. Dit besef geeft hem iets beters dan benen, het geeft hem vleugels - en misschien is het de wind, die door de opengelaten deur naar binnen waait - maar voor Gulle Gift vliegt hij op het nieuwe besef omhoog, de gang uit.
Daardoor kleeft er vandaag geen onwelvoegelijkheid op het stof, dat het bier in dwarrelt. Op deze dag is het Gulle Gift, die zijn incompetente collega’s in het gekerfde hout vóór is en in plaats van hen de gerstethee induikt.

Hij ontwaakt uit zijn nachtmerrie.
Eerst is hij voorzichtig en proeft bedachtzaam van de oplossing die hem omringt. Juist. Gerstethee. Precies wat hij nodig heeft. Wat hij al jaren nodig heeft. Hij eet totdat hij verzadigd is en dan gaat hij aan het werk. Voor het eerst sinds lange tijd. Hij beseft de uitzonderlijkheid van de omstandigheden, daarom werkt hij dubbel zo hard. Het is heerlijk om weer te werken, om te doen wat gistcellen doen en waarvan zij zo gelukkig worden. Gulle Gift gaat als een waanzinnige tekeer en in al zijn vreugde maakt hij zijn grootste kunstwerk ooit.
Tegen de tijd dat opa Sjekar terug komt, heeft Gulle Gift de gerstethee veranderd in bier.
Opa blijft hij verrast op de drempel staan. Hij sluit zijn ogen, haalt diep adem door zijn neus en ruikt. Zo lekker heeft zijn bier nog nooit geroken. Opa neemt een glas en schenkt zichzelf in en komt tot de ontdekking dat zijn bier ook nog nooit zo lekker heeft gesmaakt. ‘Mijn hemel,’ zegt hij, ‘dit is een prijswinnaar. Nu gaan we binnenlopen.’ Hij neemt nog een bedachtzame slok, kijkt diep in het glas en zegt dan: ‘jou noem ik Gulle Gift’. En hij legt een nieuw stuk gekerfd hout in het bier, voor de geest van Gulle Gift, om zich in te nestelen.
Gulle Gift glimlacht. Want het maakt hem op het moment niet zoveel uit of hij nu voor gist of voor geest versleten wordt.

In de jaren daarna verandert de wereld. De mensen bakken niet meer zelf hun brood, brouwen niet meer zelf hun bier en zij vegen hun gangen niet meer met bezems. Het lijkt bovendien alsof de aarde sneller is gaan draaien. De dagen lijken korter, de nachten lijken korter, de jaren vliegen voorbij en iedereen krijgt haast. Het leren van de mensheid is ook versneld. Leerden wij vroeger met de trage degelijkheid waarop ook boomstammen groeien, nu leren wij zoals de miljoenen blaadjes aan een boom in het voorjaar zich plotseling allemaal ontvouwen, als in een soort explosie. En twee seizoenen later is alles weer verdord. Nu kan het voorkomen dat mensen van vijftig jaar oud in hun huizen blijven zitten, achter de ramen op hun stoelen. Want alles is zo verandert, alles is zo ingrijpend verandert, dat zij niet meer weten hoe zich in de wereld te bewegen. Hun vijftig jarige ervaring is zinloos geworden; het slaat op een wereld die niet meer bestaat.
Het is in deze tijd dat Aasher leeft, de kleinzoon van opa Sjekar. Aasher teert op de rijkdom van het verleden: de gistcel die zijn opa bij toeval ontdekte en het bier dat opa ermee brouwde. Aasher is de eigenaar van een zeer winstgevende brouwerij. Een grote brouwerij want alles wat klein is, heeft de neiging om te verdwijnen in deze wereld. Het Gulle Gift bier is een groot bier geworden en Aasher woont in een groot huis.

Aasher woont in een enorm groot huis. Hij heeft in zijn serre een zwembad laten aanleggen. Verwarmd - vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week. Groot genoeg om baantjes in te trekken. Toen een journaliste van het interieur tijdschrift ‘Uw Huis’ langskwam om enkele foto’s te maken en een kort interview af te nemen, bedacht hij dat hij er nog nooit in gezwommen had. Hij houdt niet van zwemmen. Hij had het wel leuk gevonden om de bouw te plannen, de tegeltjes uit te zoeken en grote olijfbomen te bestellen om ernaast te plaatsen. Daarna had hij het leuk gevonden toen het bad daadwerkelijk werd gebouwd. Maar nu het klaar is, is de aardigheid eraf. Zijn beste vriend zwom er een keertje in. Als enige. Aasher zelf zit er soms naast als hij de krant leest.
De journaliste van het interieur tijdschrift gaf Aasher een korte herleving van zijn plezier aan het zwembad, omdat hij haar vertellen kon over de voorbereidingen en de bouw. Bovendien vond ze het bad erg mooi, wat Aasher ook plezier deed. Ze vroeg hem wat het nu nog aan onderhoud kost: vijfhonderd euro per week, voornamelijk stookkosten. Het is feitelijk iets minder maar Aasher vind het prettig om over de kosten op te scheppen.
Op een gegeven moment was het artikel geplaatst en daarna gebeurde er niet zo veel meer met het zwembad van Aasher. Hij voelt zich daar een beetje schuldig over. Niet genoeg om erin te gaan zwemmen trouwens. Sindsdien zit hij er wat vaker naast.

Vandaag zit hij weer daar. Dit keer niet met een krant maar met een belangrijk contract, dat hij ondertekenen gaat. Aasher staart naar het spiegelgladde wateroppervlak, alsof hij naar het badwater van Bethesda in Jeruzalem staart, dat eens in de zoveel tijd begon rimpelen door de aanraking van de engel die genezing brengt. Maar het water in Aashers zwembad rimpelt niet. Het hele bad verveelt Aasher. Hij zou er iets nieuws mee moeten doen. Uit moeten breiden of zo. Net zoals de brouwerij. Aasher staat op het punt om het contract in zijn handen te ondertekenen. Want het contract betekent meer groei en iets nieuws. Het is de toestemming om de biergist genetisch te manipuleren waardoor alles nog groter kan worden dan het al is. Aasher zit klaar met zijn vulpen om zijn handtekening te zetten maar iets houdt hem nog tegen, hij weet niet wat, hij blijft maar naar het water staren en ergert zich steeds meer aan de vlakke stilheid ervan, het is alsof hij zwijgt om te luisteren maar het blijft stil, hij verliest zijn geduld en zet zijn handtekening.
Hij laat het stapeltje papier onmiddellijk per koerier verzenden.

De verstrekkende gevolgen van Aashers beslissing worden het eerst aan den lijve ervaren door de biergistcel Gulle Gift, die zorgvuldig verpakt wordt, uit de brouwerij wordt gevoerd en naar een vreemd laboratorium wordt gebracht. Gulle Gift woont al bijna honderd jaar in de brouwerij zonder dat er ooit iets vervelends gebeurt. Dus hij twijfelt geen moment aan de bedoelingen van de biologen die hem ter hand nemen en onder een microscoop leggen. Pas als hij een naald door zijn vel voelt prikken, wordt hij ongerust. Dit doet pijn. Hij kan zich de laatste keer dat hij pijn had niet meer herinneren. Vervolgens wroet de naald in hem en Gulle Gift wordt duizelig en misselijk van narigheid, even denkt hij dat hij flauw gaat vallen. Door een diepe, gereguleerde ademhaling kan hij dit voorkomen – een truc die hij van zijn moeder heeft geleerd – want hij wil erbij blijven, hij wil weten wat de biologen met hem uitvoeren.
Zij spuiten iets in hem. Wat hem woedend maakt. Waar halen ze het lef vandaan om zomaar iets in hem te spuiten, en wat is het, wat zijn ze van plan? Het liefste was hij opgestaan om een enorme een klap te verkopen, maar als gistcel zit dat er natuurlijk niet in. Gemeen is het. Zijn wrok nestelt zich in zijn kleine cellenlichaam en hij is vol van woede als hij terug wordt gebracht naar de brouwerij.

De volgende dag zet de brouwer Gulle Gift gewoon weer aan het werk. Alsof er niets is gebeurd. Voor Gulle Gift is alles echter anders. Hij doet wat hij deed: het produceren van allerlei smaken en alcohol en koolzuur. Maar het gaat niet meer zo soepel, Gulle Gift is uit zijn doen. En er is iets wat hij niet meer voor elkaar krijgt. Normaal gesproken maakt hij ook een enzym dat sulfiet wegwerkt, maar hij maakt dat enzym plots niet meer. Hij komt er achter als hij na de eerste twintig minuten van zijn noeste arbeid even pauseert en zijn werk inspecteert. Alles is daar, zoals het hoort: alcohol, koolzuur, esters, maar dat ene enzym ontbreekt. Het enzym dat sulfiet wegwerkt. Deze is van cruciaal belang, want sulfiet in bier is vies. Even is Gulle Gift sprakeloos. Zoiets heeft hij nog nooit mee gemaakt. Ze hebben hem invalide gemaakt. Waarom? En wat doet hij eraan?
Gulle Gift is een getalenteerde gistcel, bijzonder goed in het maken van bier, hij behoort tot de top in zijn soort. Maar hij heeft door de jaren heen geleerd dat er veel meer zaken zijn die hij niet kan, dan die hij wel kan. Hij kan niet weg, bijvoorbeeld. Hij is waar hij is en hij moet afwachten waar anderen hem brengen. Hij kan niet praten om aan te geven wat hij wil, hij kan geen brieven schrijven. En daarmee rest hem niets anders dan lijdzaam toezien hoe dadelijk de brouwer komt en zijn schande zal ontdekken.
Het maakt hem eerst radeloos en daarna woedend. Groen van nijd zit hij in de gerstethee die op hem wacht om bier te worden.
Maar Gulle Gift neemt een besluit. Want hij laat niet over zich heen lopen. Hij voelt zich genaaid en hij zal niet rusten, voordat hij terug naait. Hij zit daar na te denken en raakt hopeloos achter op schema met werken. Na verloop van tijd beseft hij dat hij dat ook kan, naast het maken van bier: het niet maken van bier. Gulle Gift glimlacht in zichzelf en onmiddellijk zet hij zichzelf bij wijze van staking in winterrust.

Aasher buigt zich naar de microscoop waar Gulle Gift ligt te slapen, onverstoord door het felle, warme licht dat op hem schijnt. De winterrust van gisten is diep. Het lijkt op een soort coma. Aasher knijpt zijn ogen een beetje samen en ziet Gulle Gift liggen. Hij ligt in een bedje van gerstethee waar hij normaal gesproken fanatiek aan het werk zou zijn. Maar nu ligt Gulle Gift stil. Alsof hij niet in warme gerstethee ligt maar in een donkere, droge, koude ijskast. En hoewel gisten geen gezicht hebben, krijgt Aasher toch het idee dat Gulle Gift ligt te grijnzen.
‘Waarom slaapt hij?’ vraagt Aasher aan Geert, het hoofd van de afdeling.
‘We weten het niet,’ zegt Geert.
‘Ligt het aan de behandeling?’
‘Dat zou helemaal niet moeten kunnen. Dat is nog nooit gebeurd.’
Aasher tikt tegen de microscoop alsof hij Gulle Gift wakker schudt.
‘Maak een nieuwe giststarter voor hem.’
‘Dat hebben we al een paar keer gedaan,’ zegt Geert.
‘Voeg wat extra zink toe. Heb je het zinkgehalte wel gecontroleerd?’
‘Jazeker,’ zegt Geert.
Aasher zucht geïrriteerd. ‘Hoe krijgen we hem wakker?’
‘We weten het niet.’
Aasher slaat met zijn vuist op tafel en verheft zijn stem: ‘wie gaat dan het bier vergisten?’
‘We zullen een andere gist moeten nemen,’ zegt Geert, ‘en snel ook. Er staat driehonderdvijftig hectoliter onvergist bier te wachten.’
‘Nooit!’ zegt Aasher. ‘Ons bier is wat het is door deze gist! Wat gaat het worden als we er een Beineken gist in gooien? Of een Havaria gist? Dan krijgen we Beineken of Havaria! God bewaar ons!’
Hij wringt zijn handen en merkt dat zijn personeel een stap achteruit doet, weg van hem, en dat maakt hem nog bozer. ‘Zet de brouwerij stop!’ roept hij en hij vlucht terug naar huis.

Aasher staat besluiteloos naast zijn zwembad. Hij veegt met zijn rechterhand het zweet van zijn voorhoofd: hij gaat een paniekaanval krijgen. Het lijkt verdomme wel of hij net ontdekt heeft dat zijn vrouw bij hem weg is. Door zijn eigen schuld. Het moet de behandeling zijn geweest. Er moet iets fout zijn gegaan toen hij Gulle Gift liet manipuleren. Hij gaat zitten met zijn hoofd in zijn handen en staart verslagen naar het spiegelgladde wateroppervlak. Dan denkt hij een rimpeling in het water te zien en zonder zich uit te kleden, stapt hij erin en zonder er verder nog over na te denken, trekt hij wel zeven baantjes.

Bij de brouwerij staat maar één auto op het parkeerterrein. Bij de receptie staan de computers uit en de stoelen zijn leeg. In de kantine liggen geen broodjes meer in de manden. In het anders zo drukke laboratorium bevinden zich slechts de directeur Aasher en het afdelingshoofd Geert, die zich buigen over de nog steeds slapende gistcel.
‘Ik heb nog een idee,’ zegt Aasher. ‘Ik probeert vanavond thuis nog wat met hem. Morgenochtend zien we elkaar weer hier.’
‘Goed mijnheer,’ zegt Geert.
Aasher pakt het petrischaaltje waar Gulle Gift in ligt te slapen en neemt hem mee naar huis.

‘Kijk GG, er groeit een boom in mijn slaapkamer,’ zegt Aasher. Gulle Gift doet nieuwsgierig één oog open. Inderdaad. Vlak naast het ruime, tweepersoonsbed staat een boomstam. Zijn wortels duwen het tapijt hier en daar omhoog, zoals je ook wel ziet bij trottoirs, waar bomen in afgebakende perkjes mogen groeien en waar de omringende tegels door de ondergrondse takken omhoog worden gestuwd.
De boomstam in Aashers slaapkamer is zo dik dat Aasher hem niet volledig omarmen kan. Door een uitsparing in het plafond steekt hij naar buiten. Zijn bast is donkerbruin en gegroefd, op enkele plaatsen zit de stomp van een afgezaagde tak.
‘Hij helpt me om te slapen,’ zegt Aasher. ‘Iedere avond ga ik hier liggen, in het donker, dan haal ik diep adem en ruik ik die ietwat gronderige geur. Dan val ik zo in slaap. Wat er ook gebeurd is. Of ik nu op de beurs een miljoen verloren of verdient heb. Kiespijn of griep, het maakt niet uit. Ik slaap diep en ik slaap goed.’
Aasher pakt een extra kussen en legt hier het petrischaaltje op.
‘Ik dacht zo, misschien dat als jij hier een nachtje slaapt, naast mijn boom, dat jij je dan weer stukken beter voelt. Wat jij?’
Aasher trekt een pyama aan en verdwijnt even achter een deur. Het geluid van stromend water en een elektrische tandenborstel klinkt zachtjes door de slaapkamer. Dan komt Aasher weer terug en kruipt naast het petrischaaltje in bed.
‘Ga jij morgen weer bier maken voor me?’ vraagt hij en hij haalt een paar keer diep adem, ruikt ongetwijfeld de ietwat gronderige geur die de boomstam uitwasemt en valt inderdaad ogenblikkelijk in slaap, terwijl Gulle Gift in het petrischaaltje verbaasd toekijkt. Die had niet gedacht, dat het hele boomstam-concept zo effectief zou werken. Hij ruikt zelf niets. Waarschijnlijk omdat hij in een petrischaaltje ligt.

De volgende dag brengt Aasher Gulle Gift terug naar de brouwerij en laat hem in een fles met gerstetheevallen.
Gulle Gift moet toegeven dat de gerstethee verrukkelijk is. Verleidelijk. Het maakt hem verdrietig. Nog geen week geleden zou hij hiermee onmiddellijk aan de slag zijn gegaan en hij zou het veranderd hebben in een subliem biertje. Een delicaat biertje, zoals alleen hij dat maken kan. En na het harde werken zou Aasher het proeven en zijn goedkeuring geven en dan zou Gulle Gift intens tevreden wezen. Een tevredenheid, die reikt tot in het diepste wezen van Gulle Gift: Hij was een zeer getalenteerde gistcel. Hij maakte ontzettend lekker bier.
Maar nu blijft hij zonder iets te doen boos ronddobberen in de goudgele vloeistof. Als hij nu aan de slag zou gaan, zou hij vies bier maken. Gulle Gift wil geen vies bier maken. Wat zou Aasher ervan zeggen als hij een vies bier zou maken? Aasher zou hem door de gootsteen wegspoelen.

Aasher gaat naast de fles zitten en staart erin, om te zien of hij al de eerste tekenen van vergisting kan ontdekken: de eerste bubbeltjes koolzuur die langs de glazen wand van de fles omhoog kruipen en door het vlies van de oppervlaktespanning heen breken, waarna ze in de lucht oplossen.
Maar die bubbeltjes komen niet want Gulle Gift slaapt zijn diepe stakingsslaap vol duistere dromen. Hij droomt dat er weer plotseling benen aan zijn cellenlichaam groeien. Zijn huid stulpt op twee plaatsen uit en groeit, totdat Gulle Gift twee benen heeft als die van een mens, waarmee hij vervolgens trots voor de ogen van Aasher een rondje loopt. Maar dan rukt Aasher die benen uit en roept: ‘toe, GG, loopt nog eens een rondje! Ik denk dat het nu veel beter gaat!’

Gulle Gift schrikt wakker van de deur, die open gaat.
Het is Geert. ‘Mijnheer?’ vraagt Geert aan Aasher. ‘En?’
Aasher gromt wat. Hij kijkt hij naar de fles, dwars door het glas, precies naar de boze, eenzame, onzichtbare gistcel. Gulle Gift kijkt terug, recht in de ogen van Aasher. Aasher heeft de ogen van zijn opa Sjekar.
Aasher mag dan een viezige zakenman wezen, hij is ook een bierbrouwer. Een goeie bierbrouwer, zoals zijn grootvader. Hij kijkt Gulle Gift aan en Gulle Gift kijkt terug en dat is wat een bierbrouwer moet kunnen: recht in de ogen kijken van de microscopisch kleine gist. Aasher weet wat voor bijzondere cel hij hier in de fles heeft zitten. Niet iedere gist maakt een lekker bier. Vele produceren de smaken van rottend ei en ranzige boter, of die van zuurkool. Maar Gulle Gift maakte de smaken van kruiden en fruit, van verdampende dauw op weilanden vroeg in de ochtend, van onbezoedelde babyvoetzolen en van hars dat uit oude dennenbomen kruipt. Hij maakte ook de smaak van verse sneeuw op sneeuwklokjes, van rozen en van meisjeshaar.

Er verstrijken een aantal seconden tussen de zwijgende bierbrouwer en de zwijgende biergist.
‘Ik ga niet meer aan het werk, nooit meer,’ denkt Gulle Gift zonder uit te leggen waarom. Aasher zijn blik af en zegt: ‘We kunnen het vergeten.’ Een woede-aanval vliegt vanuit zijn buik recht naar zijn keel; hij grijpt de fles en smijt die tegen een muur kapot.

Vliegen door de lucht voelt precies zo als rondzweven in bier, dus van de reis naar de muur merkt Gulle Gift niet zoveel. Maar het contact met de betegelde wand is een verschrikking die diepe indruk maakt. Eerst wordt hij met kracht tegen het glas van de fles gedrukt, samen met de gerstethee. Een ondeelbaar ogenblik later knalt het glas kapot en spat Gulle Gift met vloeistof en al terug het luchtruim van het laboratorium in, als een onsamenhangende bui van spetters. En hij valt een lange val die met een smak eindigt op de tegels van de vloer, waar hij meegesleurd wordt in een druppel, die een stuiter maakt op een tegel en daarna doorrolt tot onder de tafel.
‘Ruim jij die rommel op,’ zegt Aasher tegen Geert. ‘Ik ga de hele boel sluiten.’
Want Aasher is net als Gulle Gift een trots man.

Gulle Gift ligt grienend onder tafel te kijken hoe Aasher het vertrek verlaat.

Geert blijft een tijdlang besluiteloos stil staan, geschrokken. Maar opeens gaat hij door de knieën. Met geduld en precisie kruipt hij met een pipet over de vloer van het laboratorium en iedere druppel die hij tegenkomt, zuigt hij op en bergt die veilig weg in een nieuwe fles. Hij weet niet in welke druppel Gulle Gift ligt te grienen, maar is het de druppel die onder tafel ligt, en ook die druppel zuigt Geert op.
‘Zo, nu mag je met míj mee naar huis,’ zegt Geert.

Hij kan Gulle Gift niet weggooien. Daarom bewaart hij hem in een petrischaaltje in de vitrinekast in zijn woonkamer. Hij drinkt bij gebrek aan beter gewoon pils terwijl hij boeken doorworsteld en het internet afsurft en naar Gulle Gift in de petrischaal kijkt. Hij moet iets doen. Hij moet die gistcel weer aan het werk krijgen, want zolang die gistcel niet werkt, heeft Geert zelf ook geen werk. Daarom zoekt Geert, hij zoekt zo hard hij kan naar een oplossing.

Gulle Gift ligt in de schaal. Er zijn dagen dat hij, geobsedeerd door Geerts pilsjes, alleen nog maar aan alcohol denken kan. Alcohol is voor gistcellen een bijproduct. Zij maken het zoals mensen rommel maken. Zoals een schrijver aan het eind van zijn verhaal omringt wordt door papierproppen, de enorme stapel afwas en de wasemende schimmels daarop, de ongeopende post en de resten van afhaalmaaltijden; zo wordt een gistcel na het vergisten van een portie bier, omringt door alcohol. Aangezien gistcellen deze rommel niet zelf kunnen opruimen, moet de bierbrouwer hen hier op tijd uithalen want anders stikken ze erin.
Gulle Gift klaagde hier vaak over en wenste dat hij helemaal geen alcohol maken zou, dan kon hij lekker doorwerken zonder gehinderd te worden. Maar nu merkt hij dat hij met al dat geklaag een van de genoegens van het leven misgelopen heeft. Hij ligt nu al maanden in een schaaltje zonder alcohol en hij mist het. Hij probeert zich voor te stellen dat hij dat hij in een te grote hoeveelheid ligt, zodat hij er ziek van is en hij blijft door het glas naar buiten kijken om te zien of Geert hem al komt redden. Zo ging dat vroeger. Dan kwam Geert inderdaad en haalde hem eruit. Dat was een mooi moment van de dag. Gulle Gift probeert dat weer te voelen. Hij probeert zich het dat weer te herinneren: een mooi moment in een dag.
Het lukt hem niet meer.

Als Geert zijn pilsjes drinkt, doet Gulle Gift zijn ogen dicht en probeert het klokkende geluid van het schenken niet te horen. Hij probeert zo snel mogelijk in slaap te vallen maar als dit gebeurt, maakt Geert hem vaak weer wakker omdat hij, na teveel gedronken te hebben, begint met zingen: ‘‘All the years keep rolling. The decades flying by. But ah, the days are long.’*
Aangezien dit de enige woorden zijn die met herhaling door de woonkamer schallen, zijn dit ook de enige woorden die in de gedachten van Gulle Gift blijven malen en hem begeleiden tijdens de doelloze dagen in de vitrinekast.
Van tijd tot tijd komt de vraag in hem op: wat nu? Deze vraag vreet aan hem en Gulle Gift probeert voor deze vraag te vluchten, zoals een pissebed wegvlucht van het hout dat in de openhaard werd gegooid en waaraan het vuur begint te knagen.
Wat is hij nog? Niets meer dan een cel. Een zinloos microscopisch klein drupje vocht met wat DNA erin en wat ribosomen.

Op een ochtend zit Geert te ontbijten. Hij heeft het al een tijdje opgegeven. Maar vandaag dringt dat pas echt tot hem door.
Die dag weet Geert niet waar hij heen zal rijden in zijn auto, hij rijdt een doelloos rondje, hij komt weer thuis, drinkt een pilsje terwijl hij naar de vitrine kast kijkt. Plotseling hoopt hij dat de tijd het probleem misschien heeft verholpen. Misschien hoeft hij helemaal niets te doen voor Gulle Gift, is de cel er vanzelf weer klaar voor.
Bij de brouwerij haalt hij twee liter onvergiste gerstethee die hij belucht en op temperatuur brengt, waarna hij de verbaasde Gulle Gift in deze fles laat vallen.

Gulle Gift dobbert overdonderd rond.
Zo. Hier is hij dan toch weer.
Wat zal hij doen. Als hij gaat werken, maakt hij vies bier. Maar als hij niet gaat werken, moet hij wellicht weer de gevangenis van de toekomstloze petrischaal in. En Gulle Gift maakt een beslissing. Hij zal toegeven. Hij zal laten zien wie hij is geworden.
Voor de ogen van de verbaasde Geert begint de vloeistof in de fles te woelen en de schuimen. Gulle Gift vergist! Tegen de avond ruikt de hele keuken naar bier.

Geert neemt een glas en schenkt zich in. Bedachtzaam ruikt hij eerst aan het product, hij walst het rond zoals wijnproevers hun wijn walsen en hij ruikt weer. Dan sluit hij zijn ogen en bereidt zich voor op de ervaring die hij zo lang heeft gemist, de ervaring van het drinken van Gulle Giftbier. Als hij er klaar voor is, neemt hij de eerste slok.
En het gebeurt niet.
Het smaakt niet meer zoals vroeger. Verbaasd zet hij het glas weer weg.

Gulle Gift dobbert in de fles, misselijk van alle alcohol, een beetje bang ook, voor Geerts reactie.
‘Dit is het niet hè, GG,’ zegt Geert en Gulle Gift knikt en zucht eens.
Geert blijft even besluiteloos zitten. Hij kijkt naar de vloeistof in de fles. Zoals het een goede brouwer betaamt, kijkt hij recht in de ogen van de microscopisch kleine gistcel. Die terug kijkt.
‘Je kan het niet meer,’ zegt Geert. Hij zucht. Het duurt een tijd totdat het tot het doordringt, en totdat hij er vrede mee heeft.
Gulle Gift glimlacht. Hij staat er zelf versteld van. Hij had het niet verwacht, dit gevoel wat hij nu krijgt. Hij voelt zich beter. Het begrip doet hem goed.
‘Ik zal het aan Aasher uitleggen,’ zegt Geert.
Gulle Gift knikt weer. Als hij ogen had gehad, waren er tranen uit gekomen. Ja, leg het aan Aasher uit. Zijn vriend, zijn mentor, zijn vader, met wie hij op zo’n vreselijke wijze gebroken heeft. Leg het hem uit!
‘Zal ik jou dan maar vrijlaten?’ zegt Geert.
Even valt Gulle Gift stil. Hij is bang en gelukkig tegelijkertijd.

Geert giet de fles in de gootsteen leeg. In een stroom van goudgeel bier verdwijnt Gulle Gift in het zwarte gat van de afvoer dat er precies zo uitziet als het zwarte gat van zijn dood waar hij vroeger van droomde. Maar hij droomde dan ook altijd dat hij zich verzette, dat hij niet wilde, dat alles in hem terug zou willen. Dat blijkt nu helemaal niet waar te zijn. Hij vindt het prima. Hij laat zich op de stroom van goudgeel bier moeiteloos in het zwarte gat vallen, zonder angst, hij bedenkt zich alleen maar dat het zo prettig is om niet meer boos te zijn en om begrepen te worden.
En misschien is het het sterven, waardoor Gulle Gift ineens een helder licht ziet en zich helemaal warm en prettig voelt worden, maar voor Gulle Gift is het het besef dat alles eindelijk goed gekomen is, het besef dat heel de waarheid eindelijk aan het licht gekomen is, waardoor zich zo gelukkig voelt. En misschien is het het sterven waardoor hij wegspoelt, maar voor Gulle Gift vliegt hij op zijn nieuwe geluk steeds verder weg.


*The Walkmen, On The Water