Zilverbladvissen

Het is een gedenkwaardige lente. Het is kouder in maart dan het was in december. Hoewel de zon langere dagen maakt en krokussen al uitkomen, waait er een kwade noordenwind vanuit Siberië. Ik heb al bijna twee maanden af en aan een griep die afwisselt met een verkoudheid. Ik schurk mezelf tegen de kachel aan, voor mijn idee al een eeuwigheid en kijk niet meer naar buiten om te zien of het beter wordt. Ik weet dat het beter zal worden, ooit en zet mij zelf tot die tijd in een soort standby-stand, een soort halve wintersluimer en ondertussen staar ik naar mijn aquarium. Al een eeuwigheid. Ik weet niet meer hoe lang al.

In mijn aquarium heerst een subtropische vierentwintig graden. Het water is zeewater. Hagelwit koraalzand op de bodem, een diepblauwe achtergrond en drie soorten tropische wieren tussen de stronken versteend koraal. Alsof ik op vakantie ben op een eiland vlak bij de evenaar, en met een snorkel mijn hoofd onder water heb gestoken.
Een school van elf zilverbladvissen flitst daar heen en weer. Ze zijn prachtig. Zoals hun naam al zegt, zien hun lijven eruit als platte bladeren van zilver. Hun vinnen zijn knalgeel en over hun ogen loopt een verticale zwarte streep. Ze zijn zo’n dertien centimeter groot, ze zijn snel, ze blijven als een school dicht bij elkaar en als ze zo heen en weer schieten vormen ze met zijn allen een bewegelijk kunstwerk dat er ieder moment anders uitziet. Ze zijn werkelijk prachtig. Ik heb ze al vijf jaar. Sinds ze klein zijn.
Zilverbladvissen worden geboren in rivieren. Tijdens hun jeugd zakken ze langzaam de rivier af richting zee. Op raadselachtige wijze kunnen zij wat de meeste vissen niet kunnen: zich aanpassen aan zout water. Hoe dichter ze bij zee komen, hoe zouter het water in de rivier wordt, dat heet dan brak, maar het zoutgehalte in de riviermond wisselt door de werking van eb en vloed. Dodelijke omstandigheden voor bijna alle tropische vissen, maar niet voor zilverbladvissen.
Op een gegeven moment zwemmen ze de open zee in waar ze wel dertig centimeter groot kunnen worden. En daarheen ben ik met ze op weg, naar die dertig centimeter. Ik voer ze dagelijks stukjes mossel, kleine artemia-kreeftjes, krill, stukjes inktvis en witte muggenlarven. Ik ben al jaren met ze op weg. Het aquarium was eerst een zoetwater bak, toen ze nog klein waren. Naarmate ze groeiden voegde ik meer zout toe aan het water, verving de zoetwaterplanten door wieren. Een hele klus. En ook het filtersysteem moest telkens aangepast worden aan de veranderende biotoop. Ik deed het zo voor het eerst, dus ervaring ontbrak nog.
Nu ze dan in zee zijn aangeland, heb ik het aquarium verder versiert met kleine, roze anemoontjes, die zich wonderbaarlijk snel vermenigvuldigen tussen de kieren van de stenen. En daarbij heb ik drie intens zwarte zee-egels gekocht. Hun stekels zijn drie keer zo lang als hun bolle lijf, waar afwisselend knal blauwe en helderwitte stippen op liggen. Alsof ze een sterrenhemel zijn waar ook een paar satellieten in voorbij trekken. Andere dieren kan ik niet houden bij de zilverbladvissen omdat ze zeer roofzuchtig zijn. Anemonen hebben irriterende vangarmpjes waardoor ze veilig zijn voor mijn vissen. En de zee-egels hebben hun imponerende stekels waardoor ze onkwetsbaar worden.
De stekels van de zee-egels zijn al net zo’n kunstwerk als mijn zilverbladvissen. Iedere stekel kan onafhankelijk van de anderen bewegen. Tussen de stekels hebben de zee-egels in banen een soort korte armpjes, die ook allemaal bewegen. En als de zee-egel de voorruit beklimt zie je dat aan de onderkant honderden korte voetjes zitten met zuignapjes, waarmee de egel zichzelf voorttrekt. Ook over zo’n onnatuurlijk oppervlak als een aquarium ruit.
Mijn ouders hebben beide biologie gestudeerd en dit wonder van de natuur tijdens hun colleges compleet ontleed. Al die pootjes heten ambulacrum, weten zij mij te vertellen, er zijn ook interambulacrum en buccale podia. Midden bovenop het beest zit een knal oranje bobbel die ik voor een oog had aangezien. Maar nee, dit blijkt zijn anus te zijn. Daarmee is ook direct verklaard wat de bruine smurrie is die daardoor met regelmaat naar buiten komt. De zee-egel schijt over zichzelf heen, maar gelukkig heeft hij die ambulacrale podia, dat zijn die armpjes tussen zijn stekels, waarmee hij de zooi behendig van zichzelf afduwt.
Als mijn ouders op bezoek zijn, heb ik minstens een half uur geen kind aan ze vanwege mijn zee-egels. Het zijn zeer complexe dieren. Zij behoren tot de zogenaamde lagere diersoorten want ze staan lager genoteerd op de evolutieladder. Maar hun complexiteit doet vermoeden dat de evolutie eigenlijk een degeneratieproces is.
Iedere stekel wordt hydraulisch aangedreven en je kunt er duizelig van worden als je ernaar kijkt, zo’n oppervlak van bewegende stengels dat glijdend ergens naar op weg is.
Soms kruipt de zee-egel weg in een holletje, waarbij hij al zijn stekels naar de uitgang laat wijzen. Dan zie je alleen nog maar die stekels, alsof je in oma’s breinaalden koker kijkt.
Als zij niet weggedoken in holletjes zitten, grazen ze de algen van de rotsen af. Dit doen ze met vijf tanden die eruit zien als de grijpers waarmee je op de kermis een horloge uit een ballen bak vist. Maar dan wit. Deze tanden zitten in een gaatje midden onder de zee-egel, om algen te raspen komen ze uit dit gaatje tevoorschijn.
Zee-egels zien eruit alsof ze eigenlijk van een andere planeet komen. Net zoals de zilverbladvissen en de anemonen. Er is niets aards aan hen. Eigenlijk zijn het ruimteschepen, gemaakt om mee door het heelal te scheren.

Nu ben ik dan aangekomen bij het tragische einde van dit geheel. Terwijl het ondertussen, als ik dit voorlees, misschien al ergens lente is geworden, heb ik eind februari de zilverbladvissen in stijf bevroren grond moeten begraven.
Het gebeurde op de 26ste, om half negen s’ochtends. Ik was in een andere kamer. Ik hoorde paniek, ik hoorde de zilverbladvissen als idioten omhoog springen, tegen de afdekkap aan. Ik bedacht me geen moment en holde erheen. Dat kan nog geen minuut hebben geduurd.
Toen was het al te laat. Een plotselinge stilte. Alle vissen dood op de bodem. Alle anemonen hingen slap. De stekels van de zee-egels hingen omlaag.
Door mijn dramatisch gejammer kwamen mijn huisgenoten mij al snel bijstaan in alle ellende.
Nu is het soms moeilijk om een verklaring te vinden voor iets verschrikkelijks. Veel dingen overkomen ons zonder dat wij daar enige logica in kunnen vinden. Maar ik vond condens in het verwarmingselement, dus is het vrijwel zeker dat de hele boel door een technisch mankement gewoon geëlektrocuteerd is.

Een kleine troost kwam een dag later, toen er beetje bij beetje weer leven in de anemonen en in de zee-egels kwam. Uiteindelijk hebben twee van de drie zee-egels en alle anemonen het incident overleeft. Misschien kunnen lagere diersoorten beter tegen stroomstoten dan hogere diersoorten. En wat wil dat zeggen. Is dat een aanwijzing voor evolutie of degeneratie. Naast de andere aanwijzingen die we hebben, het nieuws, wat je ziet als je naar buiten kijkt, en naar de thermometer. Misschien degenereert de lente wel weg uit ons land. Langzaam maar zeker.
Maar wie weet is het wel warm tegen de tijd dat ik dit ergens voorlees. Wie weet heb ik tegen die tijd ook de tragedie verwerkt en nieuwe vissen gekocht.